Paul Vanderschaeghe - juni 1980


Het is altijd prettig te mogen vaststellen dat iemand van wie men respectabel werk mag zien, het na verloop van tijd niet heeft laten steken maar voor de proppen komt met nieuw en ook beter werk.

Zoiets doet zich vandaag voor. Ik heb destijds, dat was in ’78 naar aanleiding van een groepstentoonstelling in Ichtegem werk van Werner Watty een belofte gevonden en vandaag is hij – zij het na heel wat andere groepstentoonstellingen – hiet met een eigen tentoonstelling.

Werner Watty is een geboren Oostendenaar. Hij werd er geboren in 1952. Zo behoort hij dus tot wat men de jongere lichting zou kunnen noemen en in de namenreeks van die jongeren slaat hij beslist geen slecht figuur, dat heeft zijn bronzen medaille in de provinciale prijs van West-Vlaanderen bewezen. Ze is intussen alweer een jaar oud en het werk is er ook beter op geworden.

Wat men hier ziet is beslist een betrachten van vormzuivere soberheid. En toch…

Het moet me eerst nog van het hart wat ik van Werner Watty zelf hoorde. Hij heeft blijkbaar een hekel aan woorden als “kunst” en “kunstenaar”, niet omdat je dan met een verdacht sprongetje in de omgeving van “kunstenmaker” kunt belanden (wat op zichzelf ook een prettige en speelse bezigheid is) maar omdat hij vindt – zo zegt hij het – dat vooral het ambacht, het métier, dus de kunde telt en wat je ermee aanvangt

Een kunstenaar heeft een soort werk, een opdacht bijna die niemand hem kan ontnemen. Hij kan de gave van verwondering die aan het afzwakken is weer leven geven. Ze wordt noodzakelijk of in een tijd van overvloeden, verwenden en onverschilligen .De artiest tast naar precies de zin en de schoonheid van datgene waar anderen achteloos aan voorbij lopen. Hij zal dat grotendeels ogen geven die de wakkeren kunnen zien.

Niemand die het werk dat hier hangt gezien heeft zal daaraan twijfelen. Er is kunde, er is liefde voor het vakkundige aanwezig. En wat het onderscheid betreft, misschien is dat al bij al minder belangrijk. De kunst van onze tijd wordt wel grotendeels getypeerd door de onscheidbare eenheid van praktische en esthetische belangstelling zodat men in dit verband wel eens gaat spreken over kunst als vorm van magie. Er zijn immers heel wat meer vormen van magie die tot de praktijk van het leven van alledag zijn gaan behoren. Wie daarover meer wenst te vernemen leze Kunst und Gesellschaft (1974) van Hauser of diens Sozialgeschichte der Kunst und Literatur (1969).

We weten dat het moest duren tot wat cultuurhistorici de “neolithische revolutie” hebben genoemd vooraleer werkelijkheid en fictie werden gescheiden, vooral de kunstzinnigevorm als dusdanig opdook en men een onderscheid kon maken tussen ding en decoratie, tussen voorbeeld en afbeelding. Daar heeft het naturalisme dat in zijn verste vertakkingen toch weer de verwante zou worden van de romantische intuïtieve, fantastische en emotionele strekking het voor het eerst moeten afleggen tegen de neolitische stillering en symbolisering. Twee richtingen die onder telkens andere namen laten zouden opduiken waren aldus in de wereld: de naturalistsch-mitatieve en de geometrisch-formalistische. Maar beide werden ze bedreven binnen een of andere cultus door vaklui die men in de Middeleeuwen nog meesters zouden noemen en ze waren meester geworden door het afleveren van een proefstuk dat hun vakmanschap moest bewijzen, nl. hun meesterstuk. Pas in de nieuwe tijd krijgt die naam “meesterwerk” een bijtoon vaanartisticiteit, denkt men bij die naam aan de artiest, aan de kunstenaar. En dan nog: hoe vaak hangt aan dat woordje artiest dan niet een naar geurtje. We zijn hier beslist meer midden West-Vlamingen die weet hebben van het gezegde “hij is een rare artiest” en dat staat niet zover af van dat andere “hij is een vieze schipper”. Overigens: een goed schipper is ook een goed vakman, daar niet van en ook hij verdient lof.

Er is echter meer vakmanschap en meer ook dan soms verfijnde smaak, zowel in de lijnvoering als in de kleuren, als in de opbouw van het werk hier van Werner Watty. En dat wilde ik even laten aanvoelen, late ervaren. Er is een visie, er is een wereldbeeld dat ongetwijfeld van Watty en van hem alleen is in wat hij hier aan ons toont. Dat wereldbeeld geeft misschien de indruk de eenvoud zelf te zijn. Ach, een stoel kent iedereen… Maar de schikking van de stoel of stoelen is anders dan alleen maar datgene wat een ongecontroleerde camera bijvoorbeeld a.h.w. bij toeval op de plaat zou brengen. Er is een ingreep die de kijk van Watty verraadt en die kijk is niet zo eenvoudig. Die kijk is niet eens zo prettig, al kan hij bijvoorbeeld in die handen boven de borsten toch vrij zachtzinnig om niet te zeggen vertederd aandoen. Het is meteen getekend door zijn trompe-l’oeil effect in een spiegeltje tegen een wand van groene tegeltjes; dat kan hier overigens niet, want waar is dan het hoofd… Geen sprake van “bedriegt den boer…” zoals men het bij ons zegt. Terloops: paars en blauw zijn geliefde kleuren voor Watty en de okers gebruikt hij dan als contrasten. Hij weet wat hij doet. Hij heeft de waarden van kleur kennelijk bestudeerd. Ook psychologisch? In elk geval is hier voor mij die kleur, paars dan in fragmenten van kledij in averechts opgestelde en als vereenzaamde, van elkaar weggekeerde stoelen, nabij gekantelde flessen, een fles bij een stoel en allebei leeg een residu van emotionele schending aanwezig.

Let er eens op hoe hij de opstelling van de stoelen aanpakt. Een stoel frontaal heeft zichbaar minder karakter, is meer een fliereflodder – ik gebruik een woord van een zo nauwgezet taalvaardig auteur als G. Gezelle; een flereflodder en staat zo’n stoel op papier, dan lijkt het mij nog duidelijker en meer beklemmend. Gebruikt hij daarbij er dan lijnen bij, plinten bijvoorbeeld en deurpostlijnen dan lijken ze mij ruimtelijke bepalingen die het spel van stoel-lijnen en schaduw-lijnen mee gaan spelen. Op die manier doet hij eigenzinnig en ook eigen geaard al bij al datgene wat Frimout doet: het onopvallende, de banaliteit van het alledaagse wordt gevaloriseerd en waar het allemaal volmaakt in de lijn zit en enigszins geometrisch aandoet, is het toch ook weer een stap in de richting van natuur, een stap in de richting van natuurlijke materialen. Hoe goed kan hij overigens die materialen, stof of hout of glas op papier of op doek (recentelijk dan) aanbrengen. Hij brengt zijn stoelen als kenbare concrete iet of wat archaïsche gegevens in één bepaalde kleur tegen en tevens in harmonie met een achtergrondvlak

In een andere kleur en dat vlak kan mild zijn maar ook dubbelgetint en agressiever.

Soms speelt hij zelf met het motief en last het misschien zelfs leuker, prettiger om bekeken te worden al was het maar door een dwarspeil tussen de voorpoten, een dwarspeil met een bol middenin. Watty put al het ware het gegeven thema uit; hij vraagt het uit tot het hem niets meer te zeggen heeft. Zo vraagt hij ook aangeklede lichaamsdelen telkens in varianten uit. Hij gaat zijn thematiek ook in andere technieken uitzeggen, bijvoorbeeld in een mengeling van ets en aquatint. Ook daar verwante thema’s en ook daar genuanceerde vlakken, banden, strepen in wat uiteraard een spel van zwart en wit en grijzen moest worden.

Wat Watty tenslotte buiten het motief ook met het vlak nog aankan moet blijken, meen ik, uit een stoel achter een transparant groen dat als het ware glas moet suggereren of een idee van glas geeft. Hetzelfde gebeurt met blauwe vlakken en blauwe banen. Ook daarin brengt hij dat zuivere en transparante in contract, in samen-leven met het oude materiaal dat bewezen heeft mooi te zijn. En dat is een ander aspect: zijn liefde voor de verfijndheid van datgene wat weliswaar oud maar mooi en rijk is.

En dan te weten dat hij als het ware louter toevallig tot het motief van de stoel is gekomen dat dan op zijn beurt het motief van de fles heeft meegesleurd van altijd eenzelfde visie. Het begon immers met een aquarel, een portret van L. Debrabandere, geconterfeit in een naar mijn gevoel zeer geslaagd portret, ingekeerd, stil en ietwat onderuit gezakt.

Er is beslist nog heel wat te zeggen. Maar laat het dan gebeuren nadat ik Werner geluk heb gewenst met deze tentoonstelling. Ik heb na al veel van uw tijd in beslag genomen.

 

Paul Vanderschaeghe (letterkundige en auteur) – juni 1980

Galerie Huis Bekaert, Torhout