Hugo Brutin - okt 2006

Na een tentoonstelling in het toenmalig Museum voor Schone Kunsten van Oostende en een drietal jaren geleden in Galerie Hoge Bomen in Veurne vergast en verrast Werner Watty ons in zijn eigen stad  op een nieuw ensemble van dubbelzinnigheid en beeldend schitterend.

Dat dubbelzinnige betekent dat naast wat men ziet er ook een betekenis is weggeborgen, en dat de objecten door die betekenis worden gesublimeerd, wat trouwens vaak uit zijn titels mag blijken.

In zijn vorige tentoonstellingen was de diversiteit van onderwerpen naar mijn gevoel een beetje groter dan nu. Ik denk hierbij aan een meer gesuggereerde dan aanwezige peren, aan de textuur van een handdoek, een kapstok, kopjes en schalen, eieren, een baksteen in de vorm van een biefstuk, aan wolken, ouderwetse bloempotjes een aantal doodgewone objecten die zodanig geraffineerd en hyperrealistisch waren geschilderd dat je even wilde voelen of ze nu echt waren vastgekleefd of toch in trompe-l’oeil geschilderd.

Geïsoleerd lijken alle objecten anders dan in hun gewone bestaan waar zij nederig hun taak vervullen of een rol spelen. Vermomd als tekens op een doek van Werner Watty bekleden zij plots een meer verheven en ietwat raadselachtige plaats en functie in de hiërarchie van de dingen. Zij worden gesublimeerd door het feit dat alle aandacht naar ze gaat en zij vaak een bijkomende identiteit of meerzinnigheid reveleren door een parallel te slaan dat de realiteit in fictie laat omkantelen en omgekeerd.

Men zou, zoals u ongetwijfeld al heb opgemerkt, deze tentoonstelling in drie onderdelen kunnen opsplitsen: namelijk de takken of takjes, blauwe kruissteek werken en de keien.

Takken worden gepresenteerd in diverse grootten en betekenissen. Sommige komen uit het land van Oz, liefdevol uit Australië meegebracht door de zoon van de kunstenaar, Pepijn. Ze zijn geschilderd op een hagelwit doek.

Kleine takjes ontsnappen herhaaldelijk aan de ruimte die ze is toebedeeld; zij zijn met potlood getekend op een blad papier en verlengen in prille donkerte wat buiten de kern steekt maar binnen de omkadering blijft. Die laatste groep van tekeningen illustreert de nostalgie naar een boom. ‘I miss being a tree’ is hun titel. Sommige takjes . In een ander geval zijn zij intens bij de beeldtaal betrokken en suggereren zij een onverwachte of ongewone ritmiek.

Wanneer zij de ruimte, waarin ze geplaatst, niet doorbreken, zijn zij elementen van een eerder constructieve gedacht, tekens tout cour, maar tekens die je meent zomaar te kunnen plukken van het doek waaraan ze vastgehecht lijken te zijn, hoewel zij bij nader toezien niet tastbaar bestaan.

Werner Watty vat een werkelijkheid uit zijn eigen omgeving die wij meestal nauwelijks bekijken. Hij betast, ordent en isoleert; hij plaatst ze tegen een neutraal en luisterend decor zodat de geestelijke achtergrond of ondertoon des te gemakkelijker zichtbaar of voelbaar worden. Het banale krijgt dus allure. Kijk maar naar de sanseveria, de ‘vrouwetongen’ in de volksmond, zie hoe zij, ondanks haar heel modeste status, majestueus oprijst en hoe een klein sprietje de harmonie van het totaalbeeld verzekert. De goudvis in zijn bokaal, van boven bekeken, incarneert een speelse verschuiving van werkelijkheid en suggestie, van realiteit en fantasie – blijkt een sinaasappel op emaillen borden te zijn.

Sinds kort lijkt de kunstenaar de kruissteek te hebben ontdekt, een andere mogelijkheid blijkbaar om een tot het uiterste gedreven geduld uit te oefenen. Steek voor steek, kruisje na kruisje groeit een figuur in Delfts blauw soms met een schaduw die meteen afstand van het doek suggereert, soms zonder, zodat bij vergelijking het beeld inderdaad vlakker overkomt, netjes geprangd in een aanvankelijk welomschreven contour. Zoals een breister telt hij zijn steken waaruit een teddybeer en een trosje koeien groeien.

De geheel tentoonstelling straalt iets uit dat met een glimlach te maken heeft, met het relativeren en tevens sublimeren van de simpele dingen, met bravoure omwille van de virtuositeit die echter door het speelse en vaak dubbelzinnige van de verschijning de ernst van het virtuoze doorbreekt. Het beeld wordt door het concept gedragen. Het is omzeggens nooit een beeld alleen maar een statement, de uiting van een herinnering waarbij het wezenlijke zich hult in gewaden van vertedering.

 

Kunstcriticus Hugo Brutin (A.I.C.A.) – 1 oktober 2006 - Pick’s Art Gallery te Oostende