Hugo Brutin - okt 1985


Zolang Werner Watty op het platteland verbleef tekende hij voorwerpen die hij elke dag ontmoette en waar de meesten aan voorbij lopen. Hij schikte ze in een bepaalde orde, hij herhaalde ze alsof ze telkens opnieuw wilde bekijken omdat ze zichzelf niet meteen prijs wilden geven.

 

Nu hij in de stad is teruggekeerd, ontmoet hij mensen en bespiedt hij hun relaties. Net zoals hij destijds een stoel al tekenend ondervroeg of iets heel gewoons zoals een kussen of lucifers of takjes als sjabloon gebruikte, zo heeft hij het nu over ontmoetingen tussen mensen en over de manier waarop ontmoetingen tussen mensen en over de manier waarop die ontmoetingen verlopen, over het onpersoonlijke van wie slechts schaduw is of profiel.

Zijn personages zijn in grote mate geabstrageerde gegevens. Het gaat niet over een welbepaald menselijk wezen, maar over een mens in het algemeen, een van de velen, ook al onderscheidt zijn verschijning zich dan nog van die van de anderen. In die optiek is het ook niet eens meer belangrijk of die relaties zoekende of in contact tredende of door het contact met de anderen aangetaste wezens man of vrouw zijn. Het zijn a-sexuele gedaanten geworden waarvan men alleen het gelaat ziet in de meeste gevallen, gesloten vormen die vastzitten. Het tot de essentie herleid zijn betekent echter nog niet verstarring of immobiliteit. Er gebeurt wat en wie met een aantal van zijn tekeningen geconfronteerd wordt merkt dat een brede waaier van contacten wordt beschreven en dat er een hiërarchie ontstaat tussen de wezens die elkaar ontmoeten. Dat veranderende element treedt vanzelfsprekend het best op de voorgrond in de dubbeltekeningen die men zowel van de voorzijde als van de achterzijde kan bekijken in die mate dat een verspringing van de intensiteit plaats heeft.

Ook nu beschrijft Werner Watty weer om beter te begrijpen en beter te grijpen wat naast hem en in zijn onmiddellijke omgeving gebeurt. Zijn vormen nemen plaats in een weloverwogen compositie. Er loopt een – veelal onzichtbare – diagonale lijn tussen de wezens waarvan de ene vanuit de hoogte schreeuwt en de andere luistert, de ene domineert en de andere slechts een ijle schaduw is in de linkerhoek van het tafereel.

Aan de hand van eenvoudige maar fel bewogen basispatronen bouwt Werner Watty thans een wereld uit, geeft kijk op wat er rond hem gebeurt.

Gebeuren betekent een wijziging in het evenwicht of in het overwicht. Dat heeft bestendig plaats, maar er wordt niet gerend. Alleen een flits wordt vastgelegd. De kunstenaar ligt op de loer om de geringste rimpel van emotie of van beweging van zijn personages waar te nemen en weer te geven. Zijn wereld staat achter het lichtende gordijn van de herinnering. Alleen het aangezicht spreekt en de gedrongen vorm van het lichaam.

Dit voor de inhoud. Jaren geleden heeft Werner Watty voldoende bewezen hoezeer hij de vorm beheerst. Geleidelijk aan heeft hij ieder anekdotisch element weg geschaafd in zijn recente tekeningen en drogenaalden. Wat nu gebeurt is subtieler, gevoeliger geworden, doet beroep op meer geraffineerde beeldende taal. “Verhalen van alledaagse waanzin” heet hij zijn tekeningen. Daar zijn heel wat hedendaagse kunstenaars thans mee bezig. Zo heeft Werner Watty geruisloos bijna zijn plaats ingenomen in het hedendaagse beeldende gebeuren. Een lang niet onbelangrijke plaats.

Hugo Brutin (a.i.c.a.) oktober 1985

Galerie S. en H. De Buck, Gent